Het zomerse graan

Het pinksterfeest met zijn felle rode kleuren ligt achter ons. Vanaf nu tot ver in het najaar geeft de kleur "groen" de toon aan in de kerk. De kleur "groen" verwijst naar de schepping. Naar alles wat groeit en bloeit. In deze tijd van het jaar is de groene kleur om ons heen dan ook alomtegenwoordig. We zien de groene weilanden, de groengekleurde gewassen op de akkers, de bomen en de struiken die volop in het blad zitten. Om groen te blijven kan de natuur echter wel een grote plons water gebruiken. Want het is in dit voorjaar al meerdere weken kurkdroog.

Eén van de gewassen die volop meedoet in de schepping is het graan. Op de omslag van deze “Onderweg” zien we het koren wuivend in wind. Graan of koren is een Bijbels beeld. Op meerdere plekken in de Bijbel komen we het graan op het spoor. Zo horen we over het rapen van door Ruth, over de gerste-oogst en over het werken op het land.

Ook Jezus noemt in zijn gelijkenissen het graan en het zaad ervan. Hij brengt het graan in verband met koninkrijk der hemelen. Zo vertelt hij: “Het is met het koninkrijk van de hemel als met een mens die goed zaad op zijn akker uitzaaide”. Zaad dat moet leiden tot de graanoogst (Matteüs 13: 24 - 31).

Deze gelijkenis begint met een goed begin. Een boer zaait prima zaad in de akker van de wereld. Dat zaad ontkiemt, komt op, zet aan tot vrucht en rijpt tot de oogst. Wat wil je nog meer? Zo moet het ook zijn. Zo hoort het te gaan. Zo ziet het Koninkrijk van God er uit. Als iets goeds. Iets hoopvols. En volop in beweging

Maar zo gemakkelijk verloopt het groeiproces vaak niet, want, zegt de gelijkenis, er groeit naast het opkomende graan ook onkruid. De boer zaaide in de hoop op een goede oogst, ook al wist hij dat zijn graan overwoekerd kon raken door onkruid.
Dat onkruid, zo lees ik de boodschap van Jezus, mag ons nooit misleiden of mismoedigen, ook al tiert het nog zo welig, ook al is het nog zo brutaal en kwaadaardig. Maar je moet wel altijd rekening houden met het onkruid. In de gelijkenis is het onkruid mensenwerk. Het zijn vijanden die het gezonde graan vergiftigen.

De zaaier zaait het zaad. In de grond schiet het op. Het wordt groen. Om daarna te verkleuren in goudgeel. Totdat het graan tenslotte in de zomer rijp is voor de oogst. Het gaat uiteindelijk bij het koren om de opbrengst ervan. Want daar leven we van. Het zaaien en het oogsten vormen de voorbereidingen. En de natuur, de regen en de (Pinkster)wind zijn daarbij onmisbare elementen. En ook al groeit er onkruid tussen het graan, uiteindelijk zal het goede gewas het winnen.

Laten we daarom ondanks het onkruid, tegenslagen en teleurstellingen blijven geloven in de oogst. In de oogst van het Koninkrijk. In de oogst van ons geloof. In de oogst van ons kerkzijn. In de oogst van ons eigen leven. Elk zomer opnieuw. Geloven in de oogst en daar ook dienstbaar aan zijn. Die gedachte vind ik zo mooi verwoord in een aantal regels uit het bekende gedicht “De Ploeger” van Adriaan Roland-Holst (1888 – 1976)

Ik zal de halmen niet meer zien
Noch binden ooit de volle schoven,
Maar doe mij in den oogst geloven
Waarvoor ik dien.

Pier Prins

 
terug